Pathologie, een levend vak
Pathologie betekent ‘ziekteleer’, afkomstig van het Griekse pathos (ziekte) en logos (leer). Hierbij doen pathologen onderzoek naar de oorzaken en mechanismen van ziekte. Vroeger gebeurde dat uitsluitend door inwendige lijkschouwing: de autopsie (= met eigen ogen zien), ook wel sectie of obductie genoemd. Nu richt nog slechts een klein deel van het pathologische werk zich op obducties.
Met de uitvinding van de microscoop werd het stellen van een diagnose op weefselniveau (histologie) en celniveau (cytologie) mogelijk en met de introductie van geavanceerde technieken kunnen ziekten nu ook op moleculair niveau worden vastgesteld (moleculaire diagnostiek). Subtiele verschillen tussen ogenschijnlijk dezelfde ziektebeelden kunnen hiermee worden aangetoond. Dit biedt de mogelijkheid tot behandeling ‘op maat’.
Het pathologie lab ontvangt patientenmateriaal van onder andere ziekenhuizen en huisartsen. Analisten zorgen ervoor dat het materiaal op de juiste wijze wordt geprepareerd. De patholoog stelt vervolgens de diagnose en koppelt de uitslag terug aan de huisarts of behandelend specialist. Naast het vaststellen van de aard en oorzaak van de ziekte, wordt de patholoog ook vaak betrokken bij het behandelplan van patiënten. Voor het opstellen van een behandelplan is intensief multidisciplinair overleg nodig. In de dagelijkse praktijk zijn pathologen allang geen kamergeleerden meer, opgesloten in hun ivoren toren. Ze zijn nu zichtbaarder dan ooit en doen veel meer dan obducties alleen.